2 en 3 Wat voor soort werktuig/artefact is het en wat zijn de typologische kenmerken van het artefact?
Voor het beantwoorden van die vraag is het nuttig om eerst aan te geven welke soorten bewerking van vuursteen worden onderscheiden om artefacten te kunnen maken.
Zie foto.
HARDE PERCUSSIE, door middel van het gooien of slaan van een stuk vuursteen tegen een äambeeldsteen. Hiermee kan een groot stuk vuursteen in meerdere kleinere stukken worden verdeeld. Deze techniek werd voor het eerst gebruikt in het Vroege-Paleolithicum en de toenmalige mens kon de stukken met scherpe zijden eventueel als (snij)werktuig gebruiken. Ook in latere tijden werd deze techniek gebruikt voor het verkleinen van grotere stukken vuursteen waarvan het verkleinen met klopstenen geen handige optie was. Het resultaat van deze handelswijze was slecht te voorspellen.
HARDE PERCUSSIE, het met behulp van een klopsteen, gelegen op een aambeeldsteen "kraken" van een stuk vuursteen of vuursteenknol. Vaak waren de klopstenen van een ander materiaal dan vuursteen. Steen zoals kwartsiet of zandsteen zijn meer geschikt als klopsteen dan vuursteen zelf, omdat dit zachter, minder bros en taaier is dan vuursteen. Het eindresultaat is iets beter te voorspellen en te beïnvloeden als de eerder genoemde methode.
HARDE PERCUSSIE, waar mee afslagen van vuursteen worden genomen terwijl het stuk te bewerken vuursteen los van een harde ondergrond of los in de hand ligt. Deze techniek werd al toegepast in het vroege paleolithicum en geeft meer controle dan de voornoemde methodes. Grove schabbers, schaven en vuistbijlen kunnen zo vervaardigd worden. Maar ook de eerste bewerkingen van bijvoorbeeld neolitische bijlen en dergelijke werden uitgevoerd met deze techniek. Klopstenen kunnen verschillende formaten hebben, maar voor het gemiddelde werk zijn klopstenen van 300-400 gram
heel goed bruikbaar voor deze techniek. Ook hier is het beter iets zachtere en taaiere steensoorten te gebruiken zoals kwarsiet of zandsteen.
(DIRECTE) ZACHTE PERCUSSIE, Hierbij worden met een hamer van gewei of zeer hard hout, afslagen van vuursteen afgeslagen. Ondanks dat deze materialen zachter zijn dan vuursteen, kunnen door de taaiheid van het materiaal en de broze eigenschappen van het te bewerken vuursteen, heel goed met deze hamers vuursteen bewerkt worden.
Door de langgerekte vorm van deze hamers kon met grote kracht op het vuursteen worden geslagen. Deze methode is waarschijnlijk aan het eind van het Vroege- Paleolithicum al gebruikt. En werd tijdens de hele steentijd toegepast. Het gewicht van de hamers varieerde meestal tussen de 200 en 700 gram.
Als gevolg van harde percussie is er op de afslag een duidelijke en sterk ontwikkelde slagbult aanwezig. Met op de slagbult bijna altijd een "litteken". De afslagen kunnen zeer groot zijn en zijn meestal breed en dik. Ze werden meestal gebruikt als basis voor het vervaardigen van gewenste werktuigen waarbij meer verfijnde technieken werden gebruikt voor de afwerking.
Bij zachte percussie is de slagbult meestal minder sterk ontwikkeld en ontbreekt vrijwel altijd een litteken. Ook zijn de afslagen meestal dunner, omdat er dichter op de rand van het slagvlak geslagen kan worden.
INDIRECTE PERCUSSIE, bij deze techniek werd gebruik gemaakt van een drevel (soort puntige beitel) van bijv. gewei, bot, tand of hard hout. Ook werden wel (vuur)stenen drevels gebruikt. Met deze (punch) techniek kon men zeer nauwkeurig bepalen waar men een slag wilde plaatsen en onder welke hoek een slag kon worden uitgevoerd.
Men had grote controle over het eindresultaat (grootte, lengte, dikte van de afslag) en deze techniek werd dan ook vanaf het Jong-Paleolithicum veelvuldig toegepast bij het maken van verfijnde werktuigjes. Een ander voordeel van deze techniek is dat het werktuig in bewerking minder snel breekt omdat de schokgolf beter gedoseerd is.
INDIRECTE PERCUSSIE in de vorm van de contra-couptechniek (tegenslagtechniek).
Bij deze vorm van techniek rust het te retoucheren deel van het werktuig op een aambeeld en wordt er met een gewei-hamers, een stuk hout of (vuur)steen op het werktuig zelf geslagen. Daar waar het werktuig contact heeft met het aambeeld worden zeer gedoseerd kleine stukjes vuursteen verwijderd. Voor sommige soorten kleine werktuigen is dit een zeer effectieve en nauwkeurige methode.
DRUKTECHNIEK met een gepunte soort drukstaafje. Dit kan gewei, bot, tand of (vuur)steen zijn. Voor de productie van zeer grote klingen (een kling is een afslag die minimaal tweemaal langer is dan de breedte) en grote dunne afslagen werden soms zeer grote en zware drukstaven gebruikt. Deze techniek geeft een grote controle over het gewenste eindresultaat. Zowel bij zeer grote lange afslagen als bij zeer verfijnde retouche.
DRUKTECHNIEK waarbij het te bewerken stuk(je) vuursteen op een aambeeld wordt gedrukt. Ook met deze techniek kan men zeer verfijnd werken en krijg je afslagjes die heel smal en dun zijn en het vuursteen aan het oppervlak volgt.
SLIJPTECHNIEK, dit wordt ook wel een secundaire techniek genoemd omdat het een eindfase is bij reeds voorbewerkte werktuigen die men glad wilde hebben, bijvoorbeeld vuurstenen bijlen. Het slijpen van vuursteenbijlen werd waarschijnlijk pas in het Neolithicum (nà de Bandceramiek).toegepast.