Paleontica Community

Dag Luc,

de tweede is inderdaad een Castanopora bipunctata in een membranimorph stadium.
Opvallend zijn de kleinere, deformeerde opesiae boven links. Mooi stuk.

Wat het eerste stuk betreft ben ik het eens met E. papyracea. Alleen het aantal porien klopt niet. Voigt beschrijft 6 tot 7, maar jouw stuk toont ca. 12! Dat is het dubbele aantal. Dat er geen proximale tandjes te zien zijn heeft niets te betekenen. Die zijn meestal afgebroken.
Wat doe je nu met zo'n stuk? Ik ga ervan uit dat Voigt vele honderd "papyracea's" verzameld heeft. Zou hij dan niet geschreven hebben: 6 tot 12 porien? Op afb. 3 in het Kunrade-boek tel ik echter meer dan zes of zeven. Ik denk dus dat het een tikfoutje in de beschrijving is.

Beste Groeten,
Oliver

Hoi Oliver,

bedankt voor jouw commentaar.
In de beschrijving van Voigt staat " jederseits met 6-7 runden manchmal noch geschlossenen Poren besetzt is".
Daaruit zou ik besluiten dat rondom elke cel 12 tot 14 poriën staan en dat lijkt mij te kloppen.
Of zie ik dat verkeerd?

groeten

Lugo

Lugo schreef:
In de beschrijving van Voigt staat " jederseits met 6-7 runden manchmal noch geschlossenen Poren besetzt is".

In Duitsland zegt men: "Wer lesen kann, ist klar im Vorteil." Je hebt gelijk.

Groeten,
Oliver

Vanavond nog een beetje aan het gruis uit de graafgangen van de Meerssen kalk gezeten en zes specimen uitgezocht om deze hier te tonen.

Foto 1: een ongedetermineerde cribrimorphe soort. Opvallend zijn de resten van 4(?) orale stekels (spinae) die op het peristoom boven de mondopening zitten. Verder toont deze soort adventieve avicularia en vibracularien. Ik heb de soort in de werken van larwood en lang niet terug gevonden.

Foto 2: Ik denk aan Plagioecia ?compressa, die een andere bryozoa-kolonie geheel overgroeid heeft. Het stuk is compleet hol.

Foto 3: Moeielijk stukje. Ik denk aan een Onychocella sexangularis met bewaarde frontale wand. Meestal vind men deze soort in een slechtere toestand, namelijk zonder deze wand. Er blijft dan alleen maar een verhoogd rond areal rond om de mondopening staan. Dit areal heet dan wetenschappelijk "insula".

Foto 4: Nog een moeielijke: Kwa definitie behoord deze soort tot het genus Taenioporina. Als ik goed zit zijn voor het Limburgse Krijt alleen maar T. arachnoidea en T. edwardsiana beschreven. Deze soort is een "link" tussen beide soorten. De zooecia hebben de vorm van een T. edwardsiana en de lijsten die kriskras over het zooarium lopen herinneren aan T. arachnoidea. Bij dit stuk is opvallend dat de eigentlijk dunne lijsten breed uitwoekeren en in het onderste gedeelte compleet samenlopen en een dichte kalkmat vormen.
Ook de peristomen (dus de ringen rond om de mondopeningen) zijn zeer breed en groeien stervormig in alle richtingen.

Foto 5: Dit is een zeer kleine cribrimorphe kolonie die op een takje van Crisisina gegroeid is. Ik denk aan Cribrilaria sp. De foto is tamelijk slecht - de zooecia zijn maar 0,15 tot 0,2 mm groot.

Foto's 6 + 7: Deze kolonie herinnert aan Stamenocella of Porina. De aperturae (mondopeningen) zijn verdiept en tonen een relatief breed peristoom. Tussen de aperturae zit een schuin naar boven gericht buisje (avicularium, ovicel?) dat de aperturae deels verdekt. Geen idee!

Veel plezier en beste Groeten,
Oliver

Hoi Oliver,

die cribrimorphe bryozoa zijn volgens mij toch nog altijd het meest spectaculair.
Prachtig.
Maar de determinatie is inderdaad niet voor de hand liggend.
Er zijn wel een redelijk aantal soorten beschreven, maar zeer weinig uit het Limburgse Krijt.
Ook hier durf ik mij niet wagen aan een determinatie.
Met de Plagioecia en Onychocella denk ik dat jij juist zit met de soort.
De Taenioporina kan ik dan weer niet thuisbrengen, evenals het laatste specimen.
Zoals ik al eerder zei, er blijft nog veel te leren en te ontdekken over deze mosdiertjes.

Groeten

Lugo

Hoi Luc,

inderdaad: er blijft nog veel te ontdekken!
Bij deze een kolonie van Onychocella cf. piriformis (v. Hagenow). Ik schrijf "cf." omdat ik niet zeker ben of het om deze soort gaat. Normaal lopen de zooecia aan de distale kant namelijk in een spits uit. Dat is hier niet het geval. De kolonie toont echter wel resten van de door Hagenow genoemde "Oberhöhlen" boven de mondopeningen. Ik ga ervan uit dat dit resten van ovicellen zijn en mij viel op dat ik tussen de honderden Onychocella-kolonieen in de verzameling geen enkele met ovicellen heb. Heb jij misschien eentje?

Bedankt voor een reactie en
Beste Groeten!

Oliver

[Bewerkt door hubertus68 op 09-09-2016 om 08:04 NL]

Oliver,

dit zouden inderdaad wel eens de resten van ovicellen kunnen zijn.
Zelf heb ik deze nog niet opgemerkt, maar ik ga er toch eens extra naar kijken of er zulke exemplaren tussen zitten.

groeten

Lugo.

Ik heb even naar mijn specimens gekeken en door jouw tip heb ik gemerkt dat de Onychocella cyclostomata ook kleine holtes vertoont en een kolonie van O sexangularis heeft duidelijke broedkamers.

De enige miocene soort die ik heb, O angulosa heeft er geen, ik meen dat deze onbekend zijn.

groeten
Jeremy

Hoi Jeremy,

foto's van deze exemplaren zijn zeer welkom omdat de ovicellen bij Onychocella
behoorlijk zeldzaam zijn.


Beste Groeten,
Oliver

Foto's 1 en 2: O cyclostoma. Ik heb de foto na bewerking180° gedraaid. De kleine holtes zijn zo beter te zien.

foto's 3 en 4: O sexangularis. Het is een zeer mooie en grote kolonie, met veel broedkamers.

Deze determinaties dateren van een paar jaar terug, dus het zou heel goed kompleet fout zijn....

groeten
Jeremy