Stratigrafie Ordovicium zweedse trilobieten
Geplaatst: 18 feb 2009, 19:52

Zoals beloofd een vertaald stuk van Frank Rudolph over het de formaties en trilobieten rond Kinnekulle in Zweden. Ik beperk me tot het Ordovicium omdat het me anders teveel wordt.
De bron is het vierde deel van 'Klassische Fundstelle der Paläontologie' van Weidert, Goldschnek Verlag 2001 waar Rudolph het vertaalde fragment in geschreven heeft.
Frank Rudolph heeft mij in het verleden al geholpen aan een aantal schitterende zweedse trilobieten uit de regio.
Ter illustratie een foto..ahum...van de verkorte stratigrafie van Kinnekulle, daar gaan we.
We beginnen onder in het Ordovicium bij de Ceratopygekalk. Rudolph geeft aan dat deze kalk uit het Tremadoc een blauwgrijze, geelachtig verweerde kleur heeft en de trilobietenfauna rijk, maar moeilijk prepareerbaar is. De voorkomende hoofdsoorten zijn Symphysurus, Niobe, Nileus, Euloma, Borogothus, Ceratopyge, Geragnostus en Pliomerops. Uit de kalk stamt ook de zeldzame Lichakephalus fanzi. Kenmerkende braciopode is Plectorthis.
Als vindplaats voor deze formatie noemt Rudolph de bovenzijde (noordkant?) van Rabacks groeve tussen Trolmen en Raback en de velden daar om heen.
Na deze laag krijg je 50 meter grijze en rode kalksteen uit het Arenig. Rudolph haalt de Toyen-kalksteen aan en daarop de undere rödsten. Hij spreekt in deze over de vindplaats in de groeve van Cementa van Hällekis. 'Overal in de groeve kun je hele trilobieten vinden. In de undere Rödsten vind je vooral Nileus, maar ook Asaphus, Ptychopyge, Symphysurus, Niobella, Cyrtometopus en Megistaspis, aldus Rudolph.
Een grijze cystoïdenlaag (täljsten) markeert de grens met de övre rödsten, ongeveer 8 meter dik. Hierin bevindt zich de zachte 'gigas-zone' waaruit de trilobietensoorten Asaphus, Pliomera en Niobe komen. Rudolph vermeld dat het broze materiaal z.s.m. na vind gestabiliseerd moet worden omdat het anders uit elkaar valt.
Beroemd in Hällekis in Pseudomegalaspis-laag (geweldig mooie trilobiet

Bovenop in deze groeve kun je talrijke opgerolde trilobieten van de soort Nileus cf. armadillo vinden (dit is de enige maal dat Rudolph in het stuk van deze (sub)soort spreekt, de rest is Nileus sp.)
Bovenop deze laag ligt een 12 meter dikke rode kalklaag (leversten).
Vervolgens noemt Rudolph de vindplaats Brattefors, ZO in Kinnekulle. Hier vind je lagen uit het boven-Cambrium en onder- Ordovicium (Tremadoc). Voorkomend in de 'stinkkalk'zijn Peltura scarabaeoides en Parabolina lobata. Dit grenst weer aan de reeds genoemde Ceratopyge-kalk. In de grijze en groene kalksteen zijn spaarzaam trilobieten te vinden, aldus Rudolph. De grens tussen Cambrium en Ordovidicium is moeilijk te zien.
Volgende locatie is Västerplana/Medelplana, een vlakke 'uitgesmeerde kalksteengroeve'. In de rode orthocerenkalk kun je handgrote pygidia van de soort Megistaspidella vinden.
Tussen Österplana und Gössäter bevindt zich een ondergelopen kleine groeve met hierin het bovenste deel van de Ludibundus-kalk ('Chasmops-kalk'). Hier kun je pygidia van de soort Neoasaphus ludibundus vinden.
Tot zover Frank Rudolph en zijn ordovicium-beschrijving van Kinnekulle.
<:{{{{{>
[Bewerkt door Ceraurus op 19-02-2009 om 20:32 NL]